Recomposez le dialogue

Enregistrez et comparez

_______ _______ woon jij?
(Hoe laat / Hoeveel dagen / Hoe ver)

Recomposez et enregistrez la phrase en anglais.

Satisfait ? Cliquez pour comparer.

Hoe ver woon jij?

Recomposez le dialogue

Enregistrez et comparez

Ik woon _______ twaalf kilometer van de fabriek.
(aan / op / in)

Ik woon op twaalf kilometer van de fabriek.

Recomposez le dialogue

Enregistrez et comparez

Kom je _______ de auto?
(aan / met / te)

Kom je met de auto?

Recomposez le dialogue

Enregistrez et comparez

Nee, ik kom met mijn _______ fiets.
(laat / vroeg / elektrische) 

Nee, ik kom met mijn elektrische fiets.

Recomposez le dialogue

Enregistrez et comparez

Met de _______?
(fiets / voet / dienst)

Met de fiets?

Recomposez le dialogue

Enregistrez et comparez

Hoe laat _______ je dan?
(ken / vertrek / begrijp)

Hoe laat vertrek je dan?

Recomposez le dialogue

Enregistrez et comparez

Ik vertrek _______ kwart over zeven.
(om / per / met)

Ik vertrek om kwart over zeven.

Recomposez le dialogue

Enregistrez et comparez

Ik ben hier _______ tien voor acht.
(tussen / naar / rond)

Ik ben hier rond tien voor acht.

Recomposez le dialogue

Enregistrez et comparez

Ik drink snel een kopje koffie en ik ben om 8 uur _______ _______ _______.
(in de voet / aan het werk / in de kilometer)

Ik drink snel een kopje koffie en ik ben om 8 uur aan het werk.

Recomposez le dialogue

Enregistrez et comparez

Hoe laat is je _______?
(fabriek / thuis / lunchpauze)

Hoe laat is je lunchpauze?

Recomposez le dialogue

Enregistrez et comparez

Ik eet _______ half één en kwart over één.
(tussen / van / per)

Ik eet tussen half één en kwart over één.

Recomposez le dialogue

Enregistrez et comparez

Wij hebben ook een pauze van drie _______. 
(week / kwartier / dag)

Wij hebben ook een pauze van drie kwartier.

Recomposez le dialogue

Enregistrez et comparez

En jij, kom jij ook _______ de fiets naar de firma?
(met / voor / rond)

En jij, kom jij ook met de fiets naar de firma?

Recomposez le dialogue

Enregistrez et comparez

Nee, ik kom _______ _______.
(aan fiets / aan auto / te voet)

Nee, ik kom te voet.

Recomposez le dialogue

Enregistrez et comparez

_______ _______ ben je thuis?
(Hoe laat / Wat veel / Hoe ver)

Hoe laat ben je thuis?

Recomposez le dialogue

Enregistrez et comparez

Ik werk _______ twee uur.
(tot / aan / met)

Ik werk tot twee uur. 

Recomposez le dialogue

Enregistrez et comparez

Ik ben _______ om twintig over twee.
(thuis / koffie / lunchpauze)

Ik ben thuis om twintig over twee. 

Bravo !

Vous avez terminé la leçon 7 du cours de néerlandais !