Hallo, ik ben Mark. ^{Bonjour / Salut! Je suis Marc.}

Aangenaam! ^{Enchanté !}

Ik ben Jan, de nieuwe technicus. ^{Je suis Jan, le nouveau technicien.}

Aangenaam! ^{Enchanté !}

Welkom in onze firma! ^{Bienvenue dans notre société !}

Dit is de werkplaats. ^{Voici l’atelier.}

Wie zijn dit? ^{Qui sont ces personnes?(Qui est-ce ?)}

Dit is Peter, onze ploegbaas. ^{Voici Peter, notre chef d’équipe.}

Hij spreekt Nederlands en Engels. ^{Il parle néerlandais et anglais.}

En dat is Maarten. ^{Et voici Maarten.}

Hij werkt met mij in de productieafdeling. ^{Il travaille avec moi dans le département de production.}

Hij spreekt Nederlands maar hij spreekt geen Frans. ^{Il parle néerlandais mais il ne parle pas français.}

Hij begrijpt een beetje Engels.^{Il comprend un peu l’anglais}